Hoofdstraat, 6281 BD Mechelen (50°47'42.0"N 5°55'08.4"E)
Eerste luitenant Winters vertrok met vier P-47's vanaf St. Trond (Advanced Landing Ground-92) (Sint-Truiden), België, op de ochtend van 26 december 1944 voor een gepantserde verkenningsmissie naar Houffalize, België, ongeveer 16 km ten noorden van Bastogne. Het volgende is het verslag na de missie van eerste luitenant Carl S. Parsons:
Rond 13.00 uur op 26 december 1944, tijdens een squadronmissie, cirkelden we boven een doelwit in Duitsland ter voorbereiding op een bombardement. Ik leidde de vlucht waarin luitenant Winters vloog. Net voordat ik afboog voor de aanval op het doelwit, zag ik dat mijn hele vlucht intact was. Na het bombardement kon ik luitenant Winters niet meer vinden. Er is geen informatie gevonden die de reden voor het verlies van eerste luitenant Winters en zijn vliegtuig verklaart. Later die dag ontving kapitein John O’Rouke Jr., van de operatiesectie van de 404e Fighter Group, een telefoontje van de Combat Operations Section van de XXIX TAC. Ze meldden dat spullen gevonden bij de lichamen van twee piloten, geborgen uit neergestorte vliegtuigen in de buurt van hun geavanceerde commandopost, hen in staat hadden gesteld deze te identificeren als Robert G. Fenstermacher, eerste luitenant, AC, O-818531, en Clinton Winters Jr., eerste luitenant, AC, O-751514. Het vliegtuig vatte vlam en stortte neer in het bos verderop. Luitenant Clinton Winters werd dood aangetroffen in een nabijgelegen weiland, met zijn parachute nog gesloten. MACR: 11993.
Eerste luitenant Clinton Winters Jr. ontving de Air Medal (6 eikenbladeren = 1 zilveren cluster). Hij werd begraven op de Amerikaanse Begraafplaats in Nederland, Plot O, Rij 2, Graf 28, later verplaatst naar Plot G, Rij 12, Graf 11. Geboren op 1 juni 1921 in Missouri, zoon van Clinton en Della (geboortenaam Bostwick) Winters uit Hayti, Missouri, VS.
Op 14 februari 1943 vertrok een RAF-bommenwerper met identificatienummer DT 694 van het vliegveld Rufforth in Yorkshire, met als doel Keulen. Het vliegtuig werd gevlogen door een zeer ervaren bemanning. Als laatste in de formatie van 242 andere bommenwerpers kreeg de bemanning een speciale opdracht. Nadat alle bommenwerpers hun dodelijke lading hadden afgeworpen, moest hun vliegtuig een extra ronde maken boven het brandende Keulen om foto’s te maken van de aangerichte schade. Dit werd hen fataal. Het vliegtuig werd tussen Aken en Geilenkirchen aangevallen door een Duitse nachtjager, bestuurd door luitenant Johannes Hagar (zie foto), en werd ook geraakt door luchtafweer.
Er ontstond een explosie, waarna een brand uitbrak. Kapitein Fletcher, radiotelegrafist Miller en beide schutters Bonsfield en Howe kwamen onmiddellijk om het leven. Sergeant Kay zat bij het luik maar durfde niet te springen en overleed toen het vliegtuig neerstortte. Op de linkerzijde van de foto staat sergeant Harry Kay die niet durfde te springen. Toen het vliegtuig werd geraakt door Duitse luchtafweer, vloog het in brand en stortte neer in het Schweibergerbos. Vijf bemanningsleden kwamen om, terwijl twee anderen met een parachute het vliegtuig wisten te verlaten en de Tweede Wereldoorlog overleefden. Het informatiepaneel bevindt zich nabij een kazemat van het type S3, die deel uitmaakte van de Geul-linie, bedoeld om de Duitse invasie in mei 1940 te vertragen door de Geulbruggen op te blazen.
Begraven op de Jonkerbos-oorlogsbegraafplaats in Nijmegen
De vijf overleden bemanningsleden zijn broederlijk naast elkaar begraven op de oorlogsbegraafplaats in Nijmegen, samen met honderden anderen. Veel inwoners van Mechelen waren getuige van het brandende vliegtuig dat laag over Mechelen vloog en uiteindelijk neerstortte in het Schweibergerbos. Twee broers uit Mechelen moesten de lichamen van de bemanningsleden met een kruiwagen naar Overgeul vervoeren. De motoren van het vliegtuig werden al snel door de Duitsers verwijderd. Na de crash werd op de plek een eenvoudig houten kruis geplaatst met de inscriptie: “Hulde aan hen die niet terugkeerden,” geplaatst door de lokale bevolking.
Kapitein William Fletcher (29), radiotelegrafist George Henry Miller (22) (zie foto), navigator Harry Kay (28), de schutters John Henry Bonsfield (27) en Frank Cecil Howe (21), boordwerktuigkundige Ernest Jackson en bommenrichter Marc Pierre.
Onderduik in Puth
Ernest Jackson en Marc Pierre konden per parachute ontsnappen uit het brandende vliegtuig. Ze werden opgevangen door Annie Berkers, die hen onderdak bood in een ongebruikte schuur en hen van voedsel voorzag. Annie’s jongste zoon vertelde dat zijn moeder samen met de hoofdonderwijzer haar ervaringen had opgeschreven. Annie bracht Marc Pierre in contact met het verzet. Via Wallonië (hij sprak goed Frans en kwam uit België), Frankrijk en Spanje bereikte hij uiteindelijk Gibraltar, van waaruit hij naar Groot-Brittannië werd gevlogen. Ernest Jackson, die een gebroken enkel had en medische zorg nodig had, gaf zich over aan de Duitsers en werd naar een ziekenhuis in Maastricht gebracht. Dit gebeurde zeer tegen de wens van Annie, de burgemeester van Schinnen en het verzet in. Hij werd door de Duitsers vervoerd naar het beruchte Stalag VIII-kamp, waar hij verbleef met 900 anderen, van wie er slechts 400 overleefden. Bij zijn vrijlating woog Jackson nog maar 40 kilo.
Reactie plaatsen
Reacties